Pastoor Terlingen (Pater Jeroen)
19-03-2020

Door: Wiel Handels, Stichting ‘Eygelshoven door de eeuwen heen’

Pastoor Harry Terlingen, alias pater Jeroen, de koelpater, houwer Honoris Causa en ook wel de Don Camillo van Limburg genoemd, was een opmerkelijk en veelzijdig persoon, niet alleen vanwege zijn indrukwekkende gestalte. Hij werd te Utrecht geboren op 9 oktober 1917. Na zijn studie aan het seminarie te Utrecht trad hij in 1939, als pater Jeroen, in bij de orde der Fransiscanen minderbroeders te Leuven, waar hij op 29 juli 1945 de priesterwijding ontving.

Van 1947 tot 1953 was Terlingen kapelaan te Hoensbroek-Mariarade. In de periode van 1947 tot 1962 was hij tevens aalmoezenier bij de O.V.S. (ondergrondse vakschool) en T.V.S. (technische vakschool) op de toenmalige staatsmijn Emma te Hoensbroek. In 1962 moest hij met tegenzin de Emma verlaten omdat hij benoemd werd tot gardiaan (overste) aan het klooster der Conventuelen in Urmond. Pater Terlingen was echter te onrustig voor deze functie en was het over de gang van zaken in het klooster vaak niet eens met de Provinciaal overste. Toen deze laatste dan ook nog te kennen gaf, dat hij er spijt van had pater Terlingen tot gardiaan bevorderd te hebben, besloot pater Jeroen de bisschop van Roermond te vragen of er voor hem plaats was in een pastorale functie in het bisdom.

Pastoor H. Terlingen

In 1963 werd hij benoemd tot kapelaan in Gennep en in 1968 tot pastoor in de parochie St. Joannes de Doper te Eygelshoven. Om gezondheidsredenen moest hij zijn pastoraat in Eygelshoven in 1979 beëindigen. Na zijn emeritaat vestigde pastoor Terlingen zich te Belfeld. De laatste jaren van zijn leven woonde hij in Tegelen bij de zusters van O.L. Vrouw, waar hij op 2 september 2008 overleed in zorgcentrum St. Julia.
Pater Jeroen als mijnaalmoezenier.

Toen pater Jeroen als aalmoezenier bij de O.V.S. werd aangesteld was hij nogal teleurgesteld omdat hij zich had opgegeven als aalmoezenier van het Nederlandse leger in het toenmalige Nederlands-Indië. Later heeft hij echter herhaaldelijk te kennen gegeven, dat hij op de mijn meer had geleerd dan op het seminarie en dat de tijd bij de OVS-ers (14- tot 18-jarige jongens) de mooiste tijd van zijn leven was. In de godsdienstlessen die hij gaf probeerde hij zoveel mogelijk de belevingswereld van ‘zijn jongens’ te benaderen en ook hun taal te spreken. Dat ging er wel eens hard aan toe, er werd gevloekt en getierd. Om ouders gerust te stellen noemde hij dit geen vloeken maar ‘een schietgebed zonder aflaat’.

Pater Jeroen verkreeg niet alleen bekendheid vanwege zijn ongebruikelijke manier van godsdienstonderwijs, maar vooral ook vanwege zijn hulp bij het oplossen van problemen, die de jongens ondervonden zoals moeilijkheden thuis of met de baas.

Het gebeurde dat door de mijnpolitie in het badlokaal van de OVS-ers een sexboekje werd ontdekt en in die tijd werd daar schande van gesproken. Pater Jeroen wist van de mijnpolitie gedaan te krijgen, dat niet meteen de ouders moesten worden ingelicht, maar dat HIJ dat wel met betrokkene zou bespreken. Als emeritus-pastoor vertelt Terlingen in 1981: Ik riep de betreffende jongen bij me, die een vuurrode kop kreeg en bladerde samen met hem het boekje door. Hij verwachtte een uitbrander van je welste, maar ik wist hem ervan te overtuigen dat een sexboekje weggegooid geld was, dat je toch op een veel betere manier kon besteden. De jongen was opgelucht en blij dat het onder vier ogen bleef.

Ofschoon roken in de klas officieel was verboden, liet pater Jeroen dit echter stilzwijgend toe, waardoor hij onderling vertrouwen probeerde te kweken. Van de O.V.S.-leiding kreeg hij dan te horen dat roken in de klas alleen was toegestaan bij feestelijkheden, waarop zijn antwoord was: voor mij is iedere dag een feest.

Om het werk van ‘zijn jongens’ beter aan te kunnen voelen volgde hij ook de houwerscursus en om een goede indruk te krijgen van de omstandigheden, waaronder in de pijlers moest worden gewerkt, ging pater Jeroen samen met de OVS-ers  ondergronds. In de pijler schuwde hij het zware werk met afbouwhamer en schop niet. Op oudejaarsavond werden de jongens die de middagdienst hadden niet vergeten, pater Jeroen zorgde ervoor dat ze verrast werden met oliebollen.

Er kwamen klachten bij hem terecht over een voorman, die vaak schuine moppen vertelde aan ‘zijn jongens’. Zijn psychologisch advies luidde: Als die man een schuine mop vertelt, moet je hardop gaan lachen en zeggen dat je het zo’n goede vindt, dat je die aan de dochter van die man moet vertellen. Dat is kennelijk ook gebeurd en sindsdien zijn er geen klachten meer geweest.

Ook de leiding van de mijnen werd herhaaldelijk door pater Jeroen terecht gewezen. Als b.v. de OVS-ers veel te zwaar werk moesten verrichten doordat ze zware betonblokken moesten lossen, stapte hij naar de leiding. Hij verweet deze, op niet mis te verstane wijze, dat ze de ruggen van deze jongens zodanig beschadigden dat ze later niet meer als mijnwerkers konden worden ingezet, terwijl er zoveel geld in de opleiding werd gestopt. Op zijn scooter reisde de ‘Don Camillo’  stad en land af om instanties te bezoeken die hij nodig had om bepaalde zaken voor ‘zijn jongens’ gedaan te krijgen. Oud-OVS-ers wisten te vertellen dat pater Jeroen bij de leerlingen zeer geliefd was en dat ze voor hem door het vuur gingen. Hij was voor ons een vader, moeder, broer, politieagent en rechter tegelijkertijd.

Afscheidscadeau van Staatsmijn Emma

Bij zijn afscheid als aalmoezenier in 1962 werd hij door de directie benoemd tot Houwer Honoris Causa en ontving hij de ‘vaarsjtek’ 1 ) een koperen mijnlamp 2) en de ‘potlamp met mijnpet en kolen’. Het houwersdiploma werd hem uitgereikt na afgelegd bewijs van grote bekwaamheid en toewijding bij de geestelijke verzorging van de leerlingen van de ondergrondse vakopleidingen.

Ondergrondse meesteropzichters ‘vaarsjtiejer’) hadden vroeger een ‘vaarsjtek’ (stok met kleine hamer) bij zich als zij ondergronds gingen. Deze werd gebruikt om het gesteente af te kloppen ter controle of dit goed vast zat. De ‘vaarsjtek’ was echter een statussymbool geworden voor een meesteropzichter.
De z.g. benzinelamp werd o.a. door de opzichters van de veiligheidsdienst ondergronds gebruikt om te controleren of er ergens mijngas aanwezig was. Bij aanwezigheid van dit gas werd het gas ontstoken door de vlam in het bovenste gedeelte van de lamp.

Tijdens zijn elf-jarig pastoraat te Eygelshoven ging pastoor Terlingen bijzonder enthousiast en ook vaak impulsief te werk. Openhartig als hij was, schrok hij ook hier niet voor terug om, zonder aanzien des persoons, openlijk zijn mening te verkondigen. Evenals de ‘echte’ Don Camillo kwam hij in Eygelshoven ook vaker in aanvaring met een burgemeester die het niet altijd eens was met zijn opvattingen. Zoals bij het betalen van de onderhoudskosten van het torenuurwerk en de onderhoudssituatie op het kerkhof.

In 1974 kwam de torenklok stil te staan en voor reparatie en periodiek onderhoud zou een aanzienlijk bedrag nodig zijn. Aangezien de pastoor van mening was dat een goed functionerende torenklok een zaak van algemeen belang was, vroeg hij het gemeentebestuur van Eygelshoven een deel van deze kosten voor haar rekening te nemen. Aangezien er geen reactie van de gemeente kwam, publiceerde de pastoor in de Anselbode een artikel waarin hij nog eens duidelijk stelde dat inwoners die niet aan de vrijwillige kerkbijdrage meededen, ook gebruik maakten van de kerkklok om te kijken hoe laat het was en dat het torenuurwerk een onmisbare openbare voorziening was. Nadat de gemeente uiteindelijk over de brug kwam kon reparatie plaats vinden en functioneerde het uurwerk, na drie maanden stilstand, weer naar behoren.

Omdat de jaarlijkse subsidie van 1000 gulden voor het onderhoud van het kerkhof sedert 1962 niet verhoogd was, verzocht het kerkbestuur in 1976 de gemeente om dit aan te passen. Door B. en W. werd dit verzoek niet gehonoreerd met als motivatie: ‘evenals het voor de gemeente geldt, zal ook het kerkbestuur moeten trachten de inkomsten gelijk te houden met de uitgaven’. Toen in 1977 de onderhoudssituatie op het kerkhof nog steeds erbarmelijk was, zorgde pastoor Terlingen weer voor de nodige publiciteit in de Anselbode en de krant: Ik schaam me dood. Ik laat de pastorietuin ook niet meer onderhouden omdat ik solidair ben met de doden. De pastoor was bijzonder geïrriteerd over de motivatie van de weigering van B. en W. om de subsidie aan te passen aan de stijgende kosten. Wat de inkomsten betreft: alsof je verplichte belastingen gelijk kunt stellen met vrijwillige kerkbijdragen. Hij vond dat de overheid de plicht had om te zorgen voor een goede begraafplaats. In het najaar van 1977 kwamen kerkbestuur en de gemeente uiteindelijk tot een vergelijk en kon de begraafplaats goed onderhouden worden.

Pastoor Terlingen was ook iemand met een grote sociale bewogenheid. Als maatschappelijk werker kwam hij op voor mensen die tussen wal en schip dreigden te vallen. Hij stelde zelf vast dat de kapelaan en hij samen voor 75 procent sociaal-maatschappelijk werk verrichtten. Als de sociale dienst van de gemeente dit werk zou moeten doen, was de toenmalige openingstijd van 17 uur per week beslist onvoldoende en zouden deze ambtenaren continu- en weekenddiensten moeten gaan draaien.  In dat geval moesten natuurlijk ook zoveel meer ambtenaren in dienst worden genomen. Om de financiële zorgen iets te verlichten, verzocht de pastoor, op grond van deze ‘berekening’, de gemeente het salaris van één sociale dienst-ambtenaar uit te keren aan het kerkbestuur. Op dit verzoek reageerde de gemeenteraad afwijzend.

Zoals het een ware Don Camillo betaamde nam hij toch de burgemeester in bescherming toen een radioteam in 1975 in Eygelshoven neerstreek in verband met het niet herbenoemen van de toenmalige burgemeester Janssen van Eygelshoven. De pastoor werd gevraagd wat hij van de burgemeestersaffaire vond. De op sensatie beluste reporter kreeg als antwoord: Nu er een burgemeester op de keien wordt gezet bent u met 5 man 3 dagen hier. Toen duizenden mijnwerkers op de keien werden gezet, heb ik niemand van jullie gezien.

Handig gebruik makend van zijn contacten met oud-OVS-medewerkers, kreeg de pastoor het voor elkaar dat er voor het interieur van de kerk een 8-tal liturgische emblemen (met een doorsnede van 90 cm) werden vervaardigd. Ze werden door oud-OVS-medewerker Piet Gijzen uitgevoerd in gedreven aluminium naar het ontwerp van Magda Drummen. Naargelang de tijd in het kerkelijk jaar wordt een bepaald embleem achter het altaar opgehangen.

Als hoogtepunten tijdens zijn pastoraat moeten worden genoemd:
De restauratie van de parochiekerk, het verplaatsen van het orgel en het herstel van de Mariakapel Op de Bossen. 

Tijdens de restauratie van de kerk werden lekkages gedicht, scheuren (ten gevolge van mijnschade) gerepareerd en kregen de wanden, plafonds en interieur een akoestische behandeling. De kerk moest ook van een eigen stookinstallatie worden voorzien omdat de mijn Julia wegens sluiting was genoodzaakt de levering van de warmte voor de verwarming van de kerk te beëindigen.

Nadat het kerkkoor een gemengd koor was geworden, werd het klauterwerk via een smalle trap naar het oksaal door veel dames als zeer vermoeiend ervaren. Omdat het orgel, dat op het oksaal stond, toch aan revisie toe was, werd besloten het orgel te verplaatsen naar het priesterkoor. Met de hulp van een orgelbouwer en een twaalftal vrijwilligers (oud-mijnwerkers) werd het orgel gedemonteerd en naar het priesterkoor overgebracht (alleen al ongeveer 1200 pijpen). Tijdens de revisie werd het orgel uitgebouwd tot ongeveer 1700 pijpen.

Vanaf 1973 viel de Mariakapel Op de Bossen herhaaldelijk ten prooi aan diefstal en vernielingen. De pastoor zorgde ervoor dat de kapel en de omgeving daarvan weer in oude luister werden hersteld. Toen het Mariabeeld in 1976 werd gestolen liet hij door een hem bekende kunstenaar een nieuw beeld vervaardigen. In april 1977 werd dit nieuwe beeld in een (fakkel)optocht (met massale deelname) naar de kapel gebracht en daar achter kogelvrij glas geplaatst.

Voor al deze werkzaamheden was veel geld nodig. De pastoor was echter vindingrijk en beschikte over een dosis handelsgeest, zodat hij o.a. van diverse instanties subsidies wist te verwerven. Van het model van het nieuwe Mariabeeld liet hij afgietsels maken en bood deze te koop aan. Hij ging koperen mijnlampen verkopen à 245 gulden per stuk (‘winstmarge’: 35 gulden), nadat hij er per toeval achter was gekomen, dat er veel vraag naar was en dat iemand al 500 gulden had geboden voor de mijnlamp die pater Jeroen bij zijn afscheid van de O.V.S. had gekregen. Via een kennis wist hij zelfs de AVRO-radio in Hilversum in te schakelen om aan deze actie bekendheid te geven. Hierna stroomden aanvragen binnen vanuit het hele land. Hij organiseerde een loterij met als prijzen een Shetlandpony (volgens de pastoor bij een pot bier in een café door een lompenhandelaar voor het goede doel aangeboden) en 10 koperen mijnlampen. Bovendien wist hij de parochianen aan te sporen om spontaan geld te storten. Deze laatste actie leverde ruim 20.000 gulden op, waarvoor men in die tijd bijna twee gloednieuwe eenvoudige Alfa Romeo’s kon kopen.

Op 14 december 1979 nam de parochie op grootse wijze afscheid van de pastoor. Na een Eucharistieviering, opgeluisterd door de Eygelshovense muziekgezelschappen en zangkoren, was er een druk bezochte receptie. Burgemeester Persoon bood namens de parochiegemeenschap het afscheidscadeau aan. Tijdens zijn toespraak roemde de burgemeester vooral de openhartigheid en doorzettingsvermogen, die volgens de heer Persoon gepaard gingen met oprechte dienstbaarheid aan God en zijn kerk. Als u in een bepaalde tijd van het oude testament had geleefd, was u zeker bij het ‘omblazen’ van de muren van Jericho geweest.

De pastoor als pleitbezorger voor verbetering van de mijnwerkers-pensioenen

In de jaren 1974 t/m 1977 kwamen de gepensioneerde mijnwerkers herhaaldelijk in actie voor verbetering van de mijnwerkerspensioenen. Vanwege zijn 15-jarige ervaring als aalmoezenier op de staatsmijn Emma en omdat hij in Eygelshoven heel vaak werd geconfronteerd met sociaal-maatschappelijke problemen bij gepensioneerde mijnwerkers, was Terlingen vastbesloten ook mee actie te voeren. Zo liep hij op 25 maart 1975 mee met de demonstratieve optocht in Heerlen, waaraan ruim 2500 gepensioneerde mijnwerkers deelnamen. In de loop van dat jaar werd al een aantal verbeteringen in de pensioenregeling voor de gepensioneerde mijnwerkers toegezegd.

Dit was echter nog onvoldoende om het hele pensioenprobleem op te lossen. Daarom werd er een grote demonstratie in Den Haag georganiseerd om aan de regering en het parlement duidelijk te maken dat er onmiddellijk een oplossing moest komen. Van tevoren werd in een brief aan de minister-president het doel van de protestmars beschreven.

Pastoor Terlingen was natuurlijk ook dit keer van de partij. In een 5 kilometers lange file van 78 autobussen werden op 18 september 1975 vierduizend protestgangers door de motorpolitie naar Den Haag begeleid. Daar volgde een massale mars naar het Binnenhof. Een afvaardiging van 12 man (waaronder ook pastoor Terlingen) werd toegelaten tot het regeringsgebouw en kreeg daar te horen, dat premier Den Uyl hen niet wenste te ontvangen. Terlingen ontmoette in de hal de voorzitter van de P.v.d.A.-fractie in de Tweede Kamer. Naar zijn zeggen heeft de pastoor in die parlementaire omgeving op de volgende onparlementaire wijze zijn ongenoegen kenbaar gemaakt. Voorafgegaan door ‘een schietgebed zonder aflaat’ zei hij: ’Toen jullie verrekten van de kou, toen wisten jullie waar de mijnwerkers te vinden waren 1). Maar nu we met vierduizend mensen komen om over een rechtvaardige zaak te praten, nu ben je te beroerd om te luisteren’.

Na het officiële gedeelte werden nog gesprekken gevoerd met fractieleden van de Tweede kamer. De pastoor verhaalt: Ik zag aan de gezichten van die lui, dat ze er werkelijk geen zak van snapten. Hij heeft toen met een aantal voorbeelden van schrijnende gevallen duidelijk weten te maken hoe beroerd de situatie was.

Op 5 november 1975 hield Den Uyl een spreekbeurt in de schouwburg te Heerlen. De afvaardiging van 12 man, die in september 1975 niet ontvangen werd door de premier, werd uitgenodigd om alsnog gedurende een half uur met hem te spreken over de pensioenproblematiek. Den Uyl zei dat hij het begrip ‘vroegere mijnwerkers’ uit de hem toegezonden brief, had opgevat alsof het alleen maar ging over pensioenen van mijnwerkers met een onvolledige carrière. Omdat dit probleem al door de regering besproken was, wilde hij in Den Haag niet met de afvaardiging spreken. In zijn verslag van deze bijeenkomst schreef de pastoor: Bij dit ‘gesprek’ werd heel duidelijk gedemonstreerd dat men lang kan praten zonder iets te zeggen. Aangezien ook in 1977 nog niet tegemoet was gekomen aan de eisen van het actiecomité, werd in januari van dat jaar een manifestatie van gepensioneerde mijnwerkers gehouden in de schouwburg te Heerlen. Als enige priester voerde hij hier het woord, waarvoor hij ook het meeste applaus kreeg. De mijnwerkerspensioenen moeten omhoog. En vandaag nog, want morgen zijn we er niet meer.

In de parochie had de pastoor van tevoren reclame gemaakt voor deze bijeenkomst, zodat er een bus vol deelnemers vanuit Eygelshoven naar Heerlen vertrok. Toen er in de krant werd gesuggereerd dat deze vergadering door de toenmalige CPN (Communistische Partij Nederland) zou zijn georganiseerd, motiveerde hij zijn deelname aan deze manifestatie als volgt: Ik doe mee omdat ik eerlijk bewogen ben met het onrecht dat de gepensioneerde mijnwerkers wordt aangedaan. Ik wil duidelijk stellen, dat ik niet van plan ben in de CPN-wagen te gaan zitten en het is ook niet de bedoeling dat Frits Dragstra 2)  bij mij in het wijwatersvat terecht komt.

Emerituspastoor Terlingen

In Belfeld nam de emerituspastoor het initiatief om voor de eerste keer een reünie te organiseren voor alle oud-mijnwerkers uit Noord- en Midden-Limburg en Oost-Brabant. Tijdens interviews gaf hij steeds opnieuw blijk van zijn grote bewondering voor de mijnwerkers met hun ‘koempelmentaliteit’ en in zijn woning had hij een apart kamertje ingericht met mijnattributen. In 1985 werd pater Jeroen benoemd tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau.

Het was onmogelijk om in een kort bestek alle initiatieven en activiteiten van pater Jeroen/pastoor Terlingen te vermelden. Daarom heb ik me beperkt tot zaken waarbij de veelzijdigheid, vindingrijkheid en doorzettingsvermogen van deze legendarische en markante Don Camillo het beste tot uiting kwamen.

Hier verwees Terlingen naar de situatie van vlak na de bevrijding en het einde van de Tweede Wereldoorlog. Toen werd een dringend beroep op de mijnwerkers gedaan om extra diensten te maken omdat er overal in het land een groot gebrek aan steenkool was.
Frits Dragstra was jarenlang in Limburg het boegbeeld van de CPN.

(Het volledige artikel werd eerder gepubliceerd in het boekje ‘Kerkrade Onderweg’ deel XX).

Terlingen